Louis Salomons Feuilleton 32 — Amstel 188 Epiloog (slot)

Vogelvlucht opname Amstelstraat, Blauwbrug en omgeving, ca 1945. Foto: Charles Breijer

Soms vind je door het toeval dingen waar je helemaal niet naar zocht. Deze zeldzame foto uit de Beeldbank van het Amsterdamse Stadsarchief is daar een voorbeeld van.
De foto is gemaakt door Charles Breijer.
Breijer is als ‘de verzetsfotograaf’ de geschiedenis ingegaan, omdat hij tijdens de bezetting met een camera verstopt in zijn fietstas een groot aantal iconische foto’s heeft geschoten.
Deze sfeervolle foto maakte Breijer vanaf de toren van de Amsterdamsche Bank op het Rembrandtplein na de bevrijding in de zomer van 1945. Zijn fietstas had hij toen niet meer nodig.

Dankzij deze foto weten we hoe het huis Amstel 188 en zijn omgeving eruit zagen in de periode dat de hoofdpersonen van ons feuilleton er zo’n uiterst bewogen tijd doormaakten: het pand is precies in het midden van de foto te zien.

Het bestond eigenlijk uit twee huizen die tegen elkaar aan gebouwd waren. Destijds beschikte het nog over twee aparte zolderetages die door een smalle overloop met elkaar verbonden waren. Later, in de jaren negentig is die overloop uitgebreid over de hele breedte van het pand, waardoor de twee zolderruimtes bij elkaar getrokken werden.
Het was die voorste zolderetage die Cootje in september 1942 van Henrika Weisz huurde zogenaamd om er te studeren, maar in werkelijkheid als onderduikadres voor Louis.

Onder het dak van de voorzolder bevond zich de vliering waar Louis en Wolly de Leon (die vermoedelijk de achtsterste zolder bewoonde) zich verscholen bij onraad.
Het was een benauwde, stoffige ruimte, die alleen te bereiken was door op de overloop op een stoel te klimmen en jezelf er dan in te hijsen, zo weten we uit de novelle ‘Paranoia’ van W.F. Hermans (zie aflevering 31 van de feuilleton).
De foto laat duidelijk zien hoe laag die ruimte in werkelijkheid was.

Het huis was aan alle kanten ingebouwd. De schoorsteen die het uitzicht aan de achterkant bepaalde, hoorde bij een diamantslijperij in de Wagenstraat.
Aan de achter- en zijkant was het omringd door cafe’s, theaters en pensions van een bedenkelijk allooi; aan de voorzijde keek het uit over de Binnen Amstel, met aan de overzijde het diaconessenhuis, de diamantslijperij van Coster, een pakhuis, en het Joods Jongensweeshuis Megadle Jethonim, hier gedeeltelijk zichtbaar op de foto boven de gele cirkel.

In de ochtend van 10 februari 1943 (volgens andere bronnen 5 maart) werden de bewoners opgeschrikt door het naargeestig gehuil van de sirenes van overvalwagens. Tot hun ontsteltenis zagen ze hoe het weeshuis aan de overkant door de Duitsers werd ontruimd. De honderd jongens en hun drie verzorgsters werden direct op de trein naar Sobibor gezet. Twee kinderen konden ontsnappen uit de trein, en er werden kinderen uit de trein gesmokkeld door de Joodse Raad en adjunct-directeur Koos Caneel. Daarna werd het gebouw verzegeld. Na de Tweede Wereldoorlog fungeerde het weeshuis als vertrekpunt voor jongens op weg naar Israël. Het is in 1977 gesloopt om plaats te maken voor de Stopera.

Wie goed kijkt, ziet dat er op het platje van de overloop een menselijke gestalte zichtbaar is, half opgericht, steunend op de elleboog als een romein die aanligt aan een banket (zie de gele cirkel op de foto).
Wie kan dat geweest zijn?
W.F. Hermans alvast niet, die nam pas in het voorjaar van 1946 zijn intrek op de zolder. De woningkaart in het Stadsarchief brengt uitkomst: het moet beeldhouwer Carel Kneulman1 geweest zijn.

Kneulman woonde en werkte er van juni 1944 tot oktober 1945. Hij was naast beeldhouwer ook zanger. Vermoedelijk is hij via de muziek met Henrika – die zangeres was – in contact gekomen.
Voor de boomlange Kneulman zal het een opluchting geweest zijn toen hij eind 1945 kon verkassen naar de overkant van de Amstel, waar hij op de Zwanenburgwal 42 het voormalig atelier van Karel Appel betrok. Daar had hij veel meer ruimte en stootte hij niet voortdurend zijn hoofd.

Kneulman was niet de laatste huurder van Henrika Weisz, dat was Henri Albert Gomperts zoals we gezien hebben in aflevering 31. Voordat die er zijn intrek nam is de zolder nog enkele weken bewoond geweest door Trijntje Wijntje Overdorp. Trijntje werd tegelijkertijd met Henrika op 23 juli 1943 in kamp Vught gevangen gezet vanwege ‘Jodenbegunstiging’. Net als Henrika had ze joden laten onderduiken. Kort na haar vrijlating was ze gescheiden. Ze had dringend een onderdak nodig. Dat vond ze – uiteraard – bij haar immer behulpzame vriendin uit kamp Vught.

Op 25 juni 1946 trouwde Henrika met haar oude liefde Wolly de Leon. Diezelfde dag nog schreef het paar zich in op hun nieuwe adres Pieter de Hoofdstraat 16ii. Het was een ruime woning in een rustige straat op goede stand in de Museumbuurt. Een schril contrast met het haveloze pand aan de Amstel, waarvoor Wolly die makelaar was, kennelijk nog een redelijk bedrag had weten te bedingen.
Na de tumultueuze oorlogsjaren aan de Amstel, leek haar leven nu in rustiger vaarwater terechtgekomen te zijn.
Dat was echter niet het geval. Het huwelijk hield niet veel langer dan een jaar stand: in september 1947 werd de echtscheiding uitgesproken.
Haar echtgenoot die zijn twee zusters en broer had verloren en daarvan ook de diepe sporen droeg, herkende haar niet meer, zozeer hadden oorlog en gevangenschap haar getekend. Van de spontane, energieke en daadkrachtige Henrika was niet veel meer over. Wat restte was een in zichzelf gekeerde, verbitterde, humeurige vrouw die zichzelf en anderen het leven moeilijk maakte met haar driftbuien.

___________________________________________________________________________________

  1. Carel Kneulman (1915-2008) geldt als een van de belangrijkste Nederlandse na-oorlogse beeldende kunstenaars. Ook als een zeer veelzijdige: abstract, figuratief, experimenteel of traditioneel, hij was thuis in alle genres. Hij wilde zich niet beperken. Veel van zijn werk is nog in de openbare ruimte te bewonderen, maar het bekendst is misschien wel ‘Het Lieverdje’ dat sinds 1959 op het Amsterdamse Spui staat. ↩︎

Bronnen:
Archief Amsterdam
website Joods Amsterdam
W.F. Hermans — Paranoia
Ida Boelema, Feico Hoekstra — Carel Kneulman; Waanders 2006
Wim de Haan — interview Henrika Weisz jr; oktober 2023

Foto Charles Breijer met toestemming van het Nederlands Fotomuseum

Geplaatst in Louis Salomons | Tags: , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Een bijzonder instrument: Heckel 7864

Heckel 7864 uit 1936

Op de website van Musicalchairs staat een interessante fagot te koop.
Het gaat om een Heckel met nummer 78xx die aan Thom de Klerk (1912-1966) heeft toebehoord. Voor niet-fagottisten en de nieuwkomers op deze blog: Thom de Klerk was de collega van Louis Salomons in het Concertgebouw Orkest gedurende de jaren 1938-1946. Bij de dirigenten en het publiek was De Klerk geroemd en geliefd om zijn fluwelen toon, bij de meesten van zijn collega’s was hij gevreesd en gehaat om zijn uiterst onaangename gedrag.
Laten we het erop houden dat De Klerk niet alleen een goede fagottist was, maar ook een vervelende klier. Was je rietendoos vlak voor het concert plotseling spoorloos verdwenen? Kwam er ineens geen geluid meer uit je fagot? Dan kon je er donder op zeggen dat je het slachtoffer was van een practical joke van De Klerk.

We lezen in de advertentie dat het instrument na de vroegtijdige dood van De Klerk in 1966 in handen van een collega is geraakt die het in 2007 aan de huidige verkoper een zekere Arnold Wexler heeft verkocht.
Die tweede eigenaar heeft destijds als eerbetoon voor de De Klerk op alle delen van het instrument een zilveren plakkaat met hun twee namen bevestigd, waarvan er nog eentje op de beker te zien is. De overige drie zijn verwijderd.
Als extra aanbeveling (sic!) vermeldt Wexler dat hij het instrument heeft laten opknappen en de toongaten heeft laten voeren bij een reparateur in de buurt van Seattle. Het uiterste sellingpoint: This is a Master Series Heckel instrument and – Sound!

De advertentie roept vragen op naar de geschiedenis van het instrument.
Waarom geheimzinnig gedaan over het nummer en wie is die tweede eigenaar?

Van alle fagotten uit de 7800 serie is er maar één aan een Nederlander verkocht zo blijkt uit de lijst van verkochte fagotten achterin Edith Reiters standaardwerk Wilhelm Heckel.
Het gaat om Heckel nummer 7864. Het instrument stamt uit 1936. De Klerk kocht het kort nadat hij was aangesteld als fagottist bij het Concertgebouw Orkest.

Lemmens en De Klerk vereeuwigd op Heckel 7864

Een van de foto’s bij de advertentie geeft antwoord op de vraag wie die tweede eigenaar is geweest die in zijn blinde adoratie voor De Klerk het instrument van plakkaten heeft voorzien.
Zo te zien is het Matthijs Lemmens geweest, de gewezen fagottist van het Nederlands Philharmonisch Orkest (en al zijn voorlopers).

In een interview in tijdschrift De Fagot vertelt Lemmens hoe De Klerk er geen graten in zag om zijn instrument flink te verbouwen en hier en daar toongaten bij te vijlen en kleppen toe te voegen. Hij ging daarbij niet altijd even subtiel te werk. Het resultaat zag er bepaald niet fraai uit. Het verhaal gaat dat toen De Klerk eens bij Heckel kwam voor een reparatie, de fabrikant weigerde om zijn instrument te accepteren. ‘Das ist doch gar kein Heckel mehr, das ist Schrott, Herr de Klerk!’, zal de zwaar beledigde Wilhelm Heckel gebriest hebben. Waarna De Klerk uit balorigheid de naam Heckel met een mesje van het instrument verwijderde.

De Klerk deed ook pogingen om zich als fagotbouwer te vestigen. Hij ging hiertoe begin jaren vijftig een samenwerking aan met de Franse fagotbouwer Cabart. Hij betrok een atelier in de binnenstad van Amsterdam (in de Nes). Zakelijk en technisch was dit echter te hoog gegrepen. Hij moest binnen de kortste keren de boeken sluiten. De fagotten waren van inferieure kwaliteit en zo kort na de oorlog was er helemaal geen vraag naar een kostbaar muziekinstrument als een fagot. Er is op Youtube een aardige video over die episode te vinden.

Dat De Klerk ook na zijn dood voor problemen bleef zorgen, ondervond Lemmens na de aanschaf van zijn fel begeerde trofee. Er viel nauwelijks op te spelen. Ook niet nadat hij er samen met reparateur Maarten Vonk nieuwe kleppen op had gezet en er van alles aan vertimmerd had.
Een beteuterde Lemmens: Het was een enorme klus, Maarten Vonk leverde fantastisch werk, maar het is nooit meer een echt geweldig instrument geworden. Gelukkig kon ik het verkopen (aan de hierboven genoemde Arnold Wexler, dlf), maar ik heb er een boel geld op verloren.
Operatie geslaagd, patiënt overleden.

De aanstaande koper van nummer 7864 weet nu waar hij aan begint: eerst heeft De Klerk er zijn creativiteit op gebotvierd, daarna hebben Lemmens en Vonk het nog eens dunnetjes overgedaan en tenslotte heeft de reparateur in Seattle de toongaten van buisjes voorzien en daarmee de kroon op de creatie gezet.
Lemmens prijst zich gelukkig dat hij überhaupt nog een koper voor het wrak heeft kunnen vinden. Een kunststukje dat Wexler, die het instrument kennelijk voor een prikje heeft verworven, nu met deze advertentie hoopt te herhalen.

Het verhaal maakt duidelijk dat het geen slecht idee is om de geschiedenis van een bijna honderd jaar oud instrument eerst even goed uit te pluizen alvorens tot aanschaf over te gaan. Kijk uit voor instrumenten die toebehoord hebben aan zogenaamde fröbelaars: fagottisten die hun instrument de schuld geven van hun muzikale tekortkomingen.
In plaats van de etudeboeken nog eens op de lessenaar te zetten en zichzelf af te beulen, wanen deze fagottisten zich in hun peilloze domheid superieur aan de wereldberoemde fabrikant van hun fagot en leggen ze hun dierbare instrument op de pijnbank met alle rampzalige gevolgen van dien.
Toegegeven, in sommige gevallen kan ingrijpen terecht zijn, bijvoorbeeld bij instrumenten van fabrikanten uit het voormalige Oostblok. Dan wil er wel eens een gat niet goed geboord zijn of een klep scheef zitten, maar niet in het geval van een Heckel uit 1936. Zo’n instrument is een kunstwerk op zich, waar men met zijn tengels van af dient te blijven (ook geen toongaten voeren alstublieft, dat is totaal onnodig!).

De Klerk bevond zich als fröbelende fagottist trouwens in illuster gezelschap: Gwydion Brooke bracht in de loop van zijn lange carrière zoveel veranderingen aan zijn Adler aan, dat toen het instrument gestolen werd hem niets anders restte dan zijn carrière te beëindigen. Het instrument was immers onvervangbaar. Gelukkig gebeurde dit pas toen hij al zevenenzestig was.
Ook Brian Pollard valt in deze categorie. Diens nazaten dachten een mooi bedrag te kunnen ontvangen voor de fagot van de grootmeester. Ze kwamen van een koude kermis thuis toen ze van de handelaar in kwestie te horen kregen dat er met dit instrument niets meer viel aan te vangen. Het had hoogstens nog sentimentele waarde.

Vermeldenswaard is dat ook Louis Salomons fagotten bouwde en met meer succes dan zijn vroegere collega. Er zijn van hem drie instrumenten bekend. Een daarvan is in bezit van de eerste fagottist van het orkest van de opera van Mexico City. Die heeft er volgens eigen zeggen jaren op gespeeld tot volle tevredenheid. Volgens hem doet het instrument niet onder voor een Heckel.
Het was Salomons niet zozeer te doen om het aanpassen van zijn instrument aan zijn eigen behoeften. Hij was er zo een die op elk instrument wel uit de voeten kon. Hij wilde een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de fagot. Daar had hij uitgesproken ideeën over die hij graag besprak met de hierboven genoemde Wilhelm Heckel, met wie hij op zeer goede voet stond en door wie hij als een gelijke werd beschouwd. In tegenstelling tot De Klerk was Salomons een graag geziene gast in Biebrich am Rhein.

De advertentie van de heer Wexler doet misschien anders voorkomen, maar hier is wel degelijk sprake van wat je een ‘fröbelfagot’ mag noemen, een instrument waar in de loop der jaren veel aan vertimmerd is en in dit geval op niet al te fijnzinnige wijze.
Desondanks wordt de aanstaande koper verondersteld $33.000 op te hoesten om de nieuwe gelukkige eigenaar te mogen worden.
Misschien is dat toch wat veel voor een instrument dat vooral sentimentele waarde heeft, ook al blinkt het nog zo mooi en klinkt het misschien nog niet eens zo beroerd.
Voor dat geld is er wel wat beters te koop, zelfs voor een fractie ervan. Kijk maar even verder op deze site.

Naschrift
Wie wil horen hoe de 7864 in handen van zijn eerste bespeler heeft geklonken, kan op Discogs voor een habbekrats opnames vinden van het Fagotconcert (o.l.v. Paumgartner, 1964) of de Symfonia Concertante (o.l.v. Szymon Goldberg, 1969) van W.A. Mozart. Je moet dan wel over een pick-up beschikken, want van de plannen van de erven De Klerk om beide werken op een cd te combineren is helaas nooit iets terechtgekomen.
__________________________________________________________________________________

Bronnen:

Edith Reiter — Wilhem Heckel; Waldemar Kramer 2014
http://www.musicalchairs.info/sales/17075, geraadpleegd op 4 april 2024
De Fagot — nummer 19, december 2017; Interview Voline van Teerling met Mat Lemmens

Geplaatst in fagot | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 31– Amstel 188 Epiloog

Deze afbeelding heeft een leeg alt atribuut; de bestandsnaam is 31114381352-1.jpg

Van de huidige bewoner van de zolderetage aan de Amstel 188 waar Louis Salomons in de periode 1942-43 ondergedoken zat, kreeg ik interessante aanvullende informatie. Het blijkt het adres geweest te zijn waar Willem Frederik Hermans na de oorlog de novelle Paranoia schreef.

Hij schrijft: Paranoia lezen is misschien wel de beste manier om je vertrouwd te maken met de toestand waarin het pand zich vlak na de oorlog bevond. Het verhaal van Anton Cleever, die zich inbeeldt een ontvluchte SS’er te zijn, speelt zich af op de zolderetage van het huis (die Cootje in september 1942 huurde voor Louis en haarzelf, aanvulling Dlf). Veel elementen zijn nog herkenbaar, zoals de spiegeling van de rivier op de plafonds en de beschrijving van de hoge trap, die er nog steeds is.
Ik heb ook begrepen dat Hermans zelf op zolder woonde, maar later ruilde met zijn vriendin op de derde etage, omdat hij de sfeer er te beklemmend vond.
Het is ook interessant om te wijzen op het boek ‘Het Universum van Hermans’ van Max Pam, Hans Renders en Piet Schreuders uit 2023, dat het pand uitvoerig beschrijft. Ze hebben echter het verkeerde pand beschreven, namelijk een paar huizen verderop (het huidige nummer 182, aanvulling Dlf.)
Een bouwtekening van nummer Amstel 188 in de Beeldbank van het Stadsarchief van de Gemeente Amsterdam is de oorzaak van de verwarring. Het betreft een bouwtekening uit 1877. In 1915 vond er echter een hernummering van de Amstel plaats waardoor het pand 194 omgenummerd werd naar het huidige188. […] Kennelijk zijn de auteurs niet ter plekke gegaan om de situatie in ogenschouw te nemen.

Het huis moet na de oorlog in een bouwvallige toestand verkeerd hebben. Hermans beschrijft de trapleuningen die uit de muren dreigen te vallen, de krakende trappen, gebarsten, losliggende marmeren vloertegels waaronder je de ratten kunt horen scharrelen en met glaspapier beplakte ruiten.
Fascinerend is zijn beschrijving van de vliering, de ruimte waar Louis Salomons en Wolly de Leon ondergedoken zaten als er huiszoeking verricht werd: boven het dunne houten plafond van de zolder bevond zich een stoffige tentvormige ruimte onder het nok van het dak waar zich behalve het stof der eeuwen ook allerlei rommel had verzameld. Je moest eerst in de gang op een stoel te klimmen om je er in te kunnen wurmen.

Hoe kwam Hermans daar terecht?
Uit de woningkaart van Amstel 188 in het Stadsarchief blijkt dat Hendrika Weisz eind november 1945 de zolder verhuurde aan essayist, dichter en literair criticus Henri Albert Gomperts die toen nog bevriend was met W.F. Hermans. Hij was haar laatste huurder, want ze verhuisde zelf eind juni 1946 naar de Pieter de Hoochstraat 16 om daar met haar oude vriend en kersverse echtgenoot Wolf de Leon een nieuw leven te beginnen.

H.A. Gomperts schreef zich op 29 november 1945 in op het adres. Op 11 september 1946 schreef hij zich alweer uit. Hij zat toen al hoog en breed in Parijs als correspondent van het Parool. Het ligt voor de hand dat hij bij zijn vertrek de woning aan zijn vriend Hermans aanbood, die de ‘beklemmende’ zolderetage, waar hij voortdurend zijn hoofd stootte, al spoedig ruilde met de bewoonster van de de derde etage. Die bewoonster was beeldend kunstenaar Justine Louise (Juus) van Schayk-Hartman (1905-1970) die de ruimte gebruikte als atelier omdat daar bij haar thuis geen ruimte voor was. Ze kregen een relatie die bijna drie jaar zou duren.
Juus ontwierp de omslag van De tranen der acacia’s dat in 1949 verscheen bij Van Oorschot.

___________________________________________________________________________________

Met dank aan Frank Brouwers

Bronnen:

Stadsarchief Amsterdam
W.F.Hermans–Paranoia; Van Oorschot, 1953
Hans van Straten–Hermans zijn tijd zijn werk zijn leven

Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 30 — Een bankje in de zon

Op 17 juni van dat jaar kwam er een abrupt einde aan deze emotioneel uitputtende maar tot dan toe – naar oorlogsmaatstaven – in betrekkelijke rust verlopen periode.

Salomon Abas werd opgepakt toen hij in de Bachstraat in het voorjaarszonnetje op een bankje in het plantsoen op zijn vriendin zat te wachten schuin tegenover het Conservatorium. Bij nadere controle bleek zijn persoonsbewijs niet te deugen en hij droeg geen ster. Bovendien beantwoordde hij aan het stereotype beeld dat de bezetter van een jood had. Hij werd meegenomen naar het Hoofdbureau van de Gestapo in de Euterpestraat, een paar straten verderop.

Daar werd hij hardhandig verhoord. Van wie had hij dat valse persoonsbewijs gekregen? Waar zat hij ondergedoken? Het verhaal gaat dat hij een revolver tegen de slaap gezet kreeg toen hij een verhaal opdiste dat niemand geloofde en vervolgens doorsloeg. Hij vertelde dat hij zijn valse persoonsbewijs van een zekere mevrouw Oud had gekregen en dat hij ondergedoken zat aan de Amstel 188.

Daar werd nog diezelfde avond huiszoeking gedaan. Het huis werd door de SS grondig binnenstebuiten gekeerd. Cootje werd urenlang ondervraagd en moest zich de vreselijkste bedreigingen laten welgevallen. De onderduikers konden door het dunne plafond waarboven ze zich verscholen hadden alles horen Ook dit keer wist Cootje zich te beheersen. De onderduikers werden niet ontdekt. Hansje raakte echter voor het eerst in paniek. Ze begreep dat ontkennen geen zin had en dat het verraad van Salomon rampzalige gevolgen zou hebben voor haar en haar kinderen. Nu alles verloren was, ontstak ze in machteloze woede.
Ze werd gearresteerd en rond 12 uur ‘s nachts door een Duitse militair van de SS genaamd Klingenbiel afgeleverd bij het politiebureau aan de Houtmarkt en in hechtenis genomen, zo lezen we in het desbetreffende politiebericht in het Archief Amsterdam.

De volgende ochtend werd ze rond 10 uur opgehaald en naar het Adama van Scheltemaplein gebracht1 waar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung was gevestigd. Vandaar werd ze naar het Huis van Bewaring overgebracht (of het de Weteringschans was of de Amstelveenseweg is onduidelijk). Ze bleef ruim een maand in hechtenis, voordat ze op 21 juli naar Kamp Vught werd getransporteerd. 
Op 28 december werd ze vrijgelaten. Ziekte, ontbering en mishandeling hadden een sterke vrouw geknakt. Ze was onherstelbaar beschadigd en werd nooit meer de oude.
Spreken over wat er gebeurd was, deed ze niet. Het ontging echter niemand hoezeer ze veranderd was. Ook haar huwelijk na de oorlog met Wolly de Leon kon het tij niet keren. Het werd in september 1947 na ruim een jaar alweer ontbonden.

Nadat de agenten van de SiPo ’s nachts het pand verlaten hadden en Hansje hadden meegenomen, was Cootje zo in de war dat ze niet meer op het wachtwoord kon komen waarmee ze onderduikers het signaal veilig placht te geven. Het duurde even voordat het haar weer te binnen schoot (het was: Alle Menschen werden Brüder) en de onderduikers uit hun schuilplaatsen durfden te komen. Hun eerste reactie was om zo snel mogelijk het huis te verlaten. Koelbloedigheid won het van paniek en ze besloten tot de ochtend te wachten uit vrees dat de Duitsers nog op de loer zouden liggen en hen allemaal zouden oppakken als ze het huis zouden verlaten. Bovendien was er een uitgaansverbod, wat een nachtelijke wandeling tot een levensgevaarlijk avontuur maakte.
Hansje jr. en Eduard zouden nog een paar dagen door Cootje verzorgd worden, daarna zou tante Rie ze onderbengen bij hun grootouders aan de Bloemgracht.

Pas toen de onderduikers er na uren wachten zeker van waren dat de kust veilig was en ze in de vroege ochtend de eerste tram piepend en knarsend over de Blauwbrug hoorden kruipen, verlieten ze in allerijl het huis dat hen zo lang bescherming geboden had en verspreidden zij zich in alle windrichtingen.

Salomon Abas werd naar Westerbork overgebracht. Op 29 juni werd hij met het 69ste transport naar Sobibor gedeporteerd, waar hij op 2 juli bij aankomst vermoord werd.

Salomon Abas, Programmaboek NJKO 21-11-1941

Naschrift

Naar aanleiding van deze catastrofale gebeurtenis blijft een vraag onbeantwoord: wat bewoog Salomon Abas om de halve stad door te lopen en in het voorjaarszonnetje op een bankje te gaan zitten om de hoek van het hoofdkantoor van de Gestapo? Zo ongeveer in het hol van de leeuw, zonder ster op zijn jas en met een vals identiteitsbewijs?
Men zegt dat hij daar zat omdat hij er met zijn vriendin had afgesproken, maar waarom nam hij zo’n risico en bracht hij niet alleen zichzelf maar ook zijn medebewoners aan de Amstel in gevaar met zijn actie? Hield hij het niet meer uit op zijn onderduikadres, was hij buiten zinnen geraakt door het langdurig isolement?  Hij zou de eerste niet zijn, die dat overkwam.
Of was het toch de liefde die hem verblind had? Wat het ook is geweest, hij heeft het met de dood moeten bekopen.

___________________________________________________________________________________

Sociaal Rapport Stichting 1940-1945 Jacoba Alida Polak-Oud dd1988
Archief Amsterdam
Interview Wim de Haan met Hendrika Weisz jr., oktober 2023

Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 29 — Paul en Lotte Auerbach

De enige foto die van Paul Auerbach bekend is, gemaakt rond 1915

In het voorjaar van 1943 werd er andermaal een beroep op Cootje gedaan. Ditmaal was het haar vriendin Janny van Wering die haar hulp inriep. 
Het echtpaar Paul Auerbach (1897-1944) en Lotte Seligsohn (1895-1944), goede vrienden van Janny’s verloofde de jurist Herman Jan Scheltema, had aan de Duitsers weten te ontsnappen, toen ze uit hun huis aan de Michelangelostraat 35 gehaald waren om op transport gesteld te worden naar Westerbork. Ze hadden alles achter moeten laten. Ze hadden hun toevlucht gezocht bij Scheltema en Van Wering aan de Stadhouderskade 136. Ze hadden dringend hulp nodig1.

Onderduiken aan de Stadhouderskade ging niet, maar Scheltema wist een oplossing. Hij bracht het echtpaar onder op de Amsteldijk 19 driehoog, praktisch om de hoek, waar hij bij zijn vriend de schilder (en jurist) Sybo Sjollema kamers huurde.
De Duitsers hadden deze woning in 1942[2]verzegeld, toen ze op zoek naar hem waren omdat hij als docent Byzantijns recht aan de Universiteit zijn mening over het Nationaal Socialisme niet onder stoelen of banken had gestoken. Op aandringen van hoogleraar Apeldoorn (een fanatieke NSB’er) was hij in 1942 ontslagen. 

Sindsdien had de woning leeggestaan, de Duitsers waren er ook niet meer geweest, nadat ze zich tot Scheltema’s woede over zijn meubilair hadden ‘ontfermd’. 
De zolderetage zou gedurende ruim een jaar een veilig onderduikadres voor de Auerbachs zijn. Ze hadden er het rijk voor zich alleen, want Sjollema was meestal aan het werk in zijn atelier aan de Amstel 244. Daar had hij ook zijn twee jonge kinderen ondergebracht voor wie hij zorgde nadat hij in 1936 van zijn vrouw de danseres Maria Petrelli (haar echte naam was Maria Roiz Gutierrez) gescheiden was.

Wie was Paul Auerbach?
Herman de la Fontaine Verwey bibliothecaris van de Universiteits Bibliotheek van Amsterdam schetst een liefdevol portret van hem in het voorwoord van Bibliotheca Auerbachiana Catalogus van de collectie Neograeca.
[..]Paul Auerbach zoon van een Amsterdamse bankdirecteur stond bekend als levensgenieter en fanatiek boekenliefhebber. Hij had in de loop der jaren een filologische boekerij opgebouwd die op gebieden als Byzantinologie, Nieuw-Grieks en vroege drukken van het klassiek Grieks in ons land nauwelijks zijn weerga had [..].
Hij was een markante verschijning in de Amsterdamse antiquaren wereld, met zijn corpulente gestalte en zijn onafscheidelijke sigaar. Zijn leven had hij zo georganiseerd dat hij dagelijks op zijn fiets een vaste tournee maakte langs de Amsterdamse antiquariaten op zoek naar die ‘witte raaf’ die nog aan zijn collectie ontbrak[…].
[..]In tegenstelling tot de eigenaar heeft de bibliotheek de gevaren van de oorlogsjaren doorstaan. Slechts één onderdeel, het minst kostbare, de moderne Nieuw-Griekse bellettrie ging verloren. Na de oorlog kwamen de andere delen van de bibliotheek na veel omzwervingen in handen van de Universiteits Bibliotheek in Amsterdam, zoals Auerbach altijd gewenst had, een instelling waarin zoals hij in zijn gebruikelijke overdrijving placht te beweren, geen enkel Grieks boek aanwezig was.[..]
Joop Sjollema beschreef het echtpaar Auerbach als ‘twee hele mooie, zeer verfijnde en van een grenzeloze melancholie doortrokken mensen.

Scheltema bracht het echtpaar in veiligheid. Waarschijnlijk heeft hij nog diezelfde dag de boeken uit de Michelangelostraat weggehaald en verspreid over verschillende adressen met de hulp van Janny en een vriend de classicus Karel Voortman3. Dat was een daad die de uiterste koelbloedigheid vergde, want het betreden van woningen van gedeporteerde joden werd zwaar bestraft. Bovendien bevond zich het hoofdkantoor van de Sicherheits Polizei pal om de hoek in de Euterpestraat en liep er in de buurt heel wat ‘grijs’ op straat.

Het meubilair kon niet meer gered worden. Wel lukte het om de wintergarderobe van de Auerbachs bij Yvonne Georgi onder te brengen. Georgi was een choreografe met wie Scheltema een kortstondige relatie had gehad. Ze kwam regelmatig bij Van Wering op bezoek. Ze was inmiddels getrouwd met de dirigent en muziekrecensent van de Telegraaf Louis Arntzenius en ze woonde vlakbij in de Courbetstraat 324

Kort daarop werd de woning van de Auerbachs tijdelijk in gebruik genomen door de Joodse Raad die er een Voorlichtingsbureau in vestigde, zo valt te lezen in het Joodsche Weekblad van 14 mei 1943.

Vanaf het moment dat de Auerbachs de zolder op de Amsteldijk betrokken, nam Cootje de zorg voor hen op zich. Dagelijks bezocht ze Paul en Lotte om hen van de eerste levensbehoeften te voorzien. Dat was niet eenvoudig, want extra bonkaarten kreeg ze natuurlijk niet voor het echtpaar. Ze had bovendien ook nog de zorg voor de onderduikers aan de Amstel 188. Haar grootmoeder had ze na de dood van opa in november 1942 ondergebracht in de Karthuizerhof in de Jordaan, dat was een zorg minder.
Vindingrijk als ze was, wist ze echter steeds weer wat bij elkaar te scharrelen. Desnoods gebruikte ze haar eigen bonkaarten.
Eind april toen het geld echt op was, verpandde ze de winterjas van Louis voor 70 gulden en haar gouden sigarettenkoker voor 320 gulden bij de Bank van Lening. Hiermee kon ze de 200 gulden terugbetalen die ze van haar AJC vriendin Willy Coopman geleend had en het met de rest nog een paar weken uitzingen. Eind mei was ook dat geld op en nu wendde ze zich tot de Gemeentelijke Sociale Dienst voor steun. Die zou via het Gemeentelijk Arbeidsbureau werk voor haar zoeken, maar uiteindelijk ging dit niet door omdat Cootje toch weer wat werk bij de omroep kreeg5.

Lotte Auerbach leed aan een spierziekte. Ze gebruikte Dolantine om de pijn te verzachten. Dit geneesmiddel (een krachtig synthetisch opiaat) was slechts op doktersrecept verkrijgbaar. Om het te verkrijgen was Cootje aangewezen op de immer slinkende groep joodse huisartsen in de stad. Ze maakte een ronde langs de huisartsen die via de rubriek ‘Medische Hulp’ in het Joodsche Weekblad eenvoudig te vinden waren. Uiteindelijk kwam ze terecht bij een jonge arts Mozes Hartog Polak6 een van de laatste joodse studenten in de medicijnen die in 1941 aan de Universiteit van Amsterdam nog hun bul hadden gekregen, voordat ze van de universiteit werden verbannen. 

Polak was op de Houtmarkt (zoals het Jonas Daniel Meijerplein vanaf 1942 door de bezetter genoemd werd) op 5 mei 1941 een praktijk begonnen zo blijkt uit een annonce in het Joodsche Weekblad. Die leverde niet veel op. Hij mocht alleen joodse patiënten helpen en daarvan waren er steeds minder. Daarom was hij als keuringsarts bij de Joodse Raad in dienst getreden. Hij trachtte mensen te vrijwaren van deportatie door ze af te keuren voor werk in de kampen. De baan bij de Joodse Raad leverde hem bovendien een ‘Sperre’ op, waardoor hij (althans voorlopig) vrijgesteld was van transport naar het oosten.
Polak heeft Cootje vermoedelijk enkele malen van Dolantine voorzien. In mei 1943 dook hij onder uit angst voor razzia’s en deportatie7.

Op een kwade dag kwam Cootje voor een dichte deur te staan. Hoe ze het voor elkaar kreeg om toch ergens het onderduikadres van de arts te achterhalen, weten we niet. Ze zal ongetwijfeld al haar overredingskracht nodig gehad hebben. Polak bleek met zijn vrouw ondergedoken te zijn bij familie, in de buurt van de Overtoom, een flink eind lopen vanaf de Houtmarkt.
Hij was woedend toen Cootje hem op zijn onderduikadres kwam lastigvallen. Hij wees haar kordaat de deur. Was ze nu helemaal gek geworden? Ze had zijn adres helemaal niet mogen hebben. Hoe was ze eigenlijk daaraan gekomen? Begreep ze dan niet hoe ze iedereen in gevaar had gebracht met haar dwaze actie? Dacht ze werkelijk dat hij nu nog aan medicijnen kon komen?
Met lege handen en een zwaar gemoed keerde ze weer terug naar de Amsteldijk om Lotte het slechte nieuws te brengen. Of, en op welke manier ze na dit voorval aan Dolantine heeft kunnen krijgen, is niet bekend.

In de loop der maanden ontstond tussen de Auerbachs en Cootje een steeds sterkere band. Paul en Lotte waren elke weer verheugd om haar te zien. ‘Daar komt ons zonnetje in huis’ placht Paul te zeggen als ze weer met haar tas vol levensmiddelen de trap op kwam gestommeld. Zoals Cootje later zei: de Auerbachs die kinderloos waren en een stuk ouder waren dan ik, beschouwden mij bijna als een dochter. Later, zo zeiden ze, als de oorlog voorbij zou zijn, zouden ze naar de Verenigde Staten vertrekken en Cootje meenemen8.

Het was niet alleen voor de onderduikers maar ook voor Cootje emotioneel een uitputtende tijd. Ze stond er praktisch alleen voor. Janny was voornamelijk bezig met haar muziek. Ze ging wel eens een enkele keer mee, maar dan was het voor de gezelligheid. Ze was sowieso niet zo’n zorgzaam type. Herman met wie ze de verloving verbroken had, zat inmiddels ondergedoken ergens op de Drentse heide.

Naast de steeds terugkerende zorg om voldoende eten en andere levensbehoeften bij elkaar te scharrelen, was er de voortdurende angst dat ‘haar’ onderduikers verraden en opgepakt zouden worden, een angst die toenam naar mate de Duitse moordmachine in de loop van1942 en ‘43 steeds meedogenlozer om zich heen sloeg. Arrestaties en razzia’s waren aan de orde van de dag met als dieptepunt de razzia van 20 juni 1943, waarna er bijna geen jood meer over was in de stad. 

In september werd Amsterdam ‘Judenrein’ verklaard; de laatste joden waren gedeporteerd en de Joodse Raad was opgeheven. Alleen gemengd gehuwden en joden met een ‘Sperre’ konden zich nog bovengronds bewegen. De dreiging werd er niet minder om, want talrijk waren de zg. jodenjagers die het op onderduikers gemunt hadden en die het te doen was om de beloning van zeven en een halve gulden ‘kopgeld’ die ze voor iedere aangegeven jood ontvingen.

Een verstandige onderduiker bleef binnen. Paul en Lotte waren zo verstandig, ze schikten zich in hun onzekere lot. Voorlopig was alles onder controle op de Amsteldijk 19 driehoog, maar aan de Amstel 188 zou de situatie volledig uit de hand lopen, waardoor Cootje en Louis plotseling zelf op zoek moesten naar een veilige plek.

Amsteldijk 19, hoek Govert Flinckstraat

__________________________________________________________________________________

  1. Sociaal Rapport Stichting 1940-1945 Jacoba Alida Polak-Oud ↩︎
  2. E.W.A. Hensen – Langs zelfgekozen paden; Querido 1992; p 104 ev. ↩︎
  3. E.W.A. Hensen – Langs zelfgekozen paden; Querido 1992; p 108 ↩︎
  4. E.W.A. Hensen – Langs zelfgekozen paden; Querido 1992; p 238 ↩︎
  5. E-mail Willem de Haan 21-11-2023 Archief Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, ↩︎
  6. Joodsche Weekblad 17 mei 1943 – laatste vermelding van M.H.Polak in de rubriek Medische Hulp ↩︎
  7. Interview met Peter Polak, zoon van J.A.Polak-Oud; 26 december 1922 ↩︎
  8. Sociaal Rapport Stichting 1940-1945 Jacoba Alida Polak-Oud ↩︎
Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 28 — Amstel 188

Amstel, v.r.n.l. 176 gedeeltelijk-190 gedeeltelijk.
Amstel 188 is het vijfde huis links van de hoek.
De schoorsteen op de achtergrond hoorde bij diamantslijperij Holshuijsen en Stoeltie

Amstel 188

Via Salomon Abas, de dirigent van het Nieuw Joods Kamer Orkest wist Louis een onderduikadres te regelen bij zangeres Hendrika Weisz aan de Amstel 188. Cootje huurde in september 1942 illegaal de zolder. Officieel schreef ze zich weer in bij haar oude vriendin Janny van Wering aan de Stadhouderskade 1361.

Louis hield zijn woning aan de Reggestraat aan. De grootouders van Cootje waren daar immers ingetrokken bij de jonggehuwden in juli 1941. Ze hadden tot dan toe bij Cootjes moeder en stiefvader ingewoond in de Van Houweningenstraat 40 driehoog. De zorg voor haar door reuma gekwelde echtgenoot en haar bejaarde ouders groeide haar boven het hoofd, zodat ze besloot dat opa en oma naar de Reggestraat moesten verhuizen. Daar konden Louis en haar dochter een oogje op hen houden2.

Henrika Weisz (1908-1989), men noemde haar Hansje, was een bekende verschijning in de Amsterdamse artistieke kringen. Anders dan haar naam deed vermoeden was ze niet joods. Ze had een relatie met tenor Machiel Gobets (1905-1945) aan welke verbintenis zij twee kinderen Hansje jr (1936) en Eduard (1934) had overgehouden. Gobets was in zijn tijd een geliefde vertolker van het lichtere repertoire. Hij zong vooral operette, joodse liedjes en kleinkunst. Hij stond bekend om zijn zoetgevooisde stem en zijn losbandige levensstijl. Bovendien heiligde hij de sabbat niet, waardoor de rabbijn hem verbood om nog langer in de synagoge te zingen3

Machiel Gobets

In april 1939 betrokken Hansje en Machiel samen met de kinderen het pand aan de Amstel 188. Het was een van die hoge, smalle en diepe grachtenpanden waar de Amsterdamse binnenstad zo rijk aan is, een onoverzichtelijk kruip-door-sluip-door huis met een bedrijfsruimte op de begane grond, drie verdiepingen en een ruime zolder.
Het huis was veel te groot voor een gezin van vier. Hansje had dit huis juist gekocht om naast haar zangcarrière met de verhuur van kamers extra inkomsten te hebben. Het pand stond voordien bekend als Pension Amstelzicht4. Het was gelegen op een steenworp afstand van het bruisende Rembrandtplein en werd omsloten door de niet minder bruisende Amstelstraat en Wagenstraat, waar men zich op elke gewenste wijze kon ontspannen. Een erg rustig huis zal het niet geweest zijn: geluiden van de omliggende kroegen en danslokalen moeten zeker doorgedrongen zijn tot de woning.

De woningkaarten van het pand in het Amsterdamse stadsarchief zijn door de talrijke doorhalingen weinig overzichtelijk, wel laten ze zien dat het een komen en gaan van huurders geweest moet zijn.
Enkelen van hen spelen een rol in dit verhaal.

In de herfst van 1939 verhuurde Hansje een kamer aan makelaar en bouwkundige Wolf (Wolly) de Leon (1907-1982). Hij verhuisde alweer in 1940 naar een etage in de Van Baerlestraat 865, maar in september 1942 keerde hij terug om Hansjes eerste onderduiker te worden.

In de zomer van 1941 huurde muzikaal wonderkind, violist, dirigent en componist Salomon Abas (1900-1943) woonruimte samen met zijn derde echtgenote de gerenommeerde pianiste Franziska Schotter6. Abas was in de jaren dertig onder zijn artiestennaam James Walton beroemd geworden onder andere met de revue ‘Hier Parkeren!’.7
Hij nam ook de bedrijfsruimte op de begane grond in gebruik als kantoor voor de administratie van het Nieuw Amsterdams Kamer Orkest, dat eind 1941 op last van de bezetter omgedoopt moest worden in Nieuw Joods Kamer Orkest. 
Het huwelijk tussen Salomon en Franziska hield echter geen stand. In februari 1942 begon ze een relatie met de joodse musicoloog Felix Bing. Beiden zouden de oorlog overleven. Ze kwamen in Westerbork terecht, waarvandaan ze naar Bergen-Belsen gedeporteerd werden. Ze hadden geluk. In januari 1945 maakten ze deel uit van een uitwisselingstransport naar Algiers8. Uiteindelijk vestigden ze zich in New York.

Machiel Gobets verhuisde in juni 1942 nadat de relatie met Hansje gestrand was om januari 1943 weer in het huwelijk te treden9. De zus van Hansje Maria Petronella, ook wel tante Rie genoemd kwam voor hem in de plaats. Ze paste op de kinderen en hielp mee in het huishouden nu Hansje er alleen voorstond.

Gobets had als medewerker culturele zaken van de Joodse Raad een zg. Sperre, dwz hij was – althans voorlopig – vrijgesteld van deportatie. Desondanks werd hij in mei – juni 1943 opgepakt en naar Westerbork overgebracht. Daar zou hij enkele malen optreden met joodse volksliederen en liederen uit de operette Gräfin Mariza. In januari werd hij op transport gesteld naar Theresienstadt, waar hij nog vele malen zou optreden. In september 1944 werd hij via Sachsenhausen overgebracht naar Dachau, waar hij op 20 april 1945 zou bezwijken aan de gevolgen van tyfus10.

Toen in de loop van 1942 het duidelijk werd door de elkaar in rap tempo opvolgende anti-joodse maatregelen dat joden maar beter konden onderduiken, liet Hansje hier en daar de vloeren in het huis wat ophogen, enkele wanden verdubbelen en wat extra kastruimte timmeren, zodat ze makkelijk een paar onderduikers kwijt kon11. Want dat ze haar joodse vrienden moest helpen, dat stond voor haar vast.

Vanaf september 1942 vond een aantal onderduikers een veilig onderdak aan de Amstel:
Allereerst de hiervoor genoemde Wolly de Leon. Vervolgens vond zanger Aron (bekend als Iwan) Mindlin (1917-1987), een bekende uit de joodse artistieke kringen er een onderkomen. Er moet ook nog een contrabassist ondergedoken gezeten hebben, maar diens naam is niet bekend.
Dan was er natuurlijk Louis, die samen met Cootje de zolderetage huurde zoals we hierboven gezien hebben. En tot slot Salomon Abas die in zijn eigen huis onderdook12.

Als voormalig pension Amstelzicht had het huis nooit een gunstige reputatie genoten bij de politie en ook de bezetter hield het goed in de gaten, ondanks het feit dat Hansje het pension opgedoekt had en alleen kamers voor de langere termijn verhuurde.
Er werden dan ook regelmatig huiszoekingen gedaan gericht tegen eventuele onderduikers, maar het lukte Hansje en Cootje steeds weer om de Duitsers om de tuin te leiden13

Boven de zolder waar Louis en Cootje woonden, bevond zich nog een vliering waar Louis en ook Wolly zich konden verschuilen. 
Wanneer tijdens huiszoekingen Cootje gevraagd werd wat ze eigenlijk op dit adres deed, waar zij volgens haar persoonsbewijs niet woonde, antwoordde ze steevast dat ze daar kwam om dwarsfluit te studeren, aangezien ze dat thuis op de Stadhouderskade niet kon14

Tijdens die ondervragingen ging het weinig zachtzinnig toe. Terwijl het hele huis ondersteboven gekeerd werd, kreeg Cootje allerlei sadistische dreigementen naar haar hoofd geslingerd en werd ze seksueel bedreigd.  Intussen zat Louis op zijn vliering en kon het allemaal horen. Het moet een vernederende ervaring geweest zijn15.

Ondanks zijn valse persoonsbewijs kwam Louis zo min mogelijk buiten. 
Van Hansje Weisz junior weten we dat hij veel met haar en haar broertje speelde. De kinderen waren dol op hem, omdat hij altijd grapjes maakte en hen allerlei goocheltrucjes leerde16. Het kan bijna niet anders of hij heeft ook fagot gestudeerd. Hoe kon hij anders ‘ in vorm’ blijven? Misschien met een demper of ergens in een kast op de zolder? Helaas is daar niets over bekend.
Maar het feit dat hij na bijna drie jaar in onderduik te hebben gezeten op eerste de dag na de capitulatie al weer bij het Concertgebouw voor de deur stond voor de eerste naoorlogse repetitie alsof hij nooit weg geweest was en begin september het publiek – en de recensent van de Waarheid – wist te ontroeren met zijn solo’s in Rimsky Korsakows Scheherazade17, bewijst dat hij tijdens zijn onderduik niet aan techniek had ingeboet en zijn embouchure goed op peil had weten te houden.

Tussen september 1942 tot mei 1943 kwam Kees Krom eens per week op les18. Dat moet een welkome onderbreking van het geïsoleerde onderduikersbestaan geweest zijn. Waar die lessen plaatsvonden is niet duidelijk. Maar het is aannemelijk dat er in het huis dat zo’n twintig meter diep was en aan alle kanten ingebouwd, wel ergens achterin een geschikte geluidsdichte ruimte te vinden was. 

Cootje was in korte tijd een onmisbare steun en toeverlaat voor Hansje geworden19. Ze voorzag in de dagelijkse levensbehoeften van de onderduikers, hielp met het huishouden en bracht de laatste nieuws uit de buitenwereld over; meestal slecht nieuws. Razzia’s, arrestaties, executies, toenemende armoede, de oorlog scheen bovendien eindeloos te zijn.

Louis zag zijn familie steeds kleiner worden. Sommige van zijn familieleden waren op transport gesteld, anderen zaten ondergedoken, zoals zijn neef Samson, met wie hij een jaar in het Palestine Symphony Orchestra had gespeeld. Die zat een paar straten verderop in de Kerkstraat 411 op driehoog ondergedoken. De neven zouden elkaar pas na de oorlog weer ontmoeten voordat Samson in 1946 naar Zuid-Afrika emigreerde20.

Het trieste nieuws uit Westerbork van het overlijden van zijn oom en muzikale mentor Joseph Samuel de Groen in april 1943 moet als een grote schok gekomen zijn. Het bejaarde echtpaar De Groen was in maart uit hun huis gehaald aan de Burmanstraat 35 en op de trein naar Westerbork gezet21. Daar was Joseph ernstig ziek geworden. De grote Willem Mengelberg had zich in eigen persoon ingezet om De Groen als zg. Verdienstjude op de Barneveldlijst te krijgen, maar zijn verzoek kwam te laat22.
Tante Estella die zo mooi piano kon spelen en haar man zo vaak begeleid had bij tal van gelegenheden, kwam niet in aanmerking voor een ‘Sperre’, ze werd eind april op de trein naar het oosten gezet23.

Wat dat betekende begon zo langzamerhand bekend te worden door de berichtgeving van de BBC, die men op zijn clandestiene radiotoestel goed kon ontvangen. Wat er in het oosten met de joden gebeurde was echter zo gruwelijk dat velen het weigerden te geloven. Men wilde het niet weten. Wie niet wist, kon wel vermoeden, want hoeveel brieven men ook naar gedeporteerde familieleden en kennissen stuurde, er kwam nooit een antwoord terug.

Van Aron (Ivan) Mindlin weten we dat hij actief was in het verzet. Hij was betrokken bij de aanslag op het bevolkingsregister op 27 maart 1943. Het overgrote deel van de verzetsgroep die de aanslag pleegde, werd na verraad opgepakt en begin juli geëxecuteerd. Mindlin wist de dans te ontspringen evenals Gerrit van der Veen die de aanslag geleid had24
Ivan was een veelzijdig mens. Hij trad al in 1938 op in het Muzieklyceum op als zanger. Na de oorlog nam hij aanvankelijk zijn oude beroep van musicus en acteur weer op, maar vanaf 1950 was hij ook werkzaam als journalist (tijdens de Zesdaagse oorlog interviewde hij Golda Meir), tv-presentator en documentairemaker. Hij emigreerde in 1972 naar Engeland waar hij in 1987 stierf25.

Tussen Wolly de Leon en Hansje bloeide na het vertrek van Machiel Gobets een romantische relatie op, die na de oorlog zou uitmonden in een kortstondig huwelijk26.

Het ging bijna een jaar goed aan de Amstel 188. Tot aan het voorjaar van 1943 wisten de bewoners de bedreigingen van de kant van de bezetter te doorstaan. Er werden enkele huiszoekingen gehouden, maar de bewoners hadden zich blijkbaar goed georganiseerd. Bovendien wisten Cootje en Hansje bij die gelegenheden hun koelbloedigheid te bewaren, zodat de bezetter steeds onverrichter zake vertrok. Het huis moet een ideale biotoop geweest zijn voor een onderduikers. Het was oud en vervallen, rommelig met overal kamertjes en berghokken, overal mensen, kortom een ware kwelling voor hen die de huiszoeking moesten verrichten27.

Het zou echter niet lang duren voordat er een abrupt einde kwamen deze – naar oorlogsmaatstaven – in betrekkelijke rust verlopen periode.

Met dank aan Willem de Haan en Peter Polak

___________________________________________________________________________________

  1. Sociaal Rapport Jacoba Alida Oud-Polak Stichting 1940-1945, dd 27-08-1988 
    ↩︎
  2.  idem↩︎ ↩︎
  3. Joods Monument ↩︎
  4. Gemeente Amsterdam Stadsarchief (GAS) – Woningkaart Amstel 188 ↩︎
  5. Gemeente Amsterdam Stadsarchief (GAS) – Woningkaart Van Baerlestraat 86 ↩︎
  6. Gemeente Amsterdam Stadsarchief – Archiefkaart ↩︎
  7. Wikipedia ↩︎
  8. Arolsen Archief ↩︎
  9. Joods Monument ↩︎
  10. Joods Monument ↩︎
  11. W.J.M. de Haan – Interview met Hansje Weiss jr., november 2023. ↩︎
    ↩︎
  12. W.J.M. de Haan – Interview met Hansje Weiss jr., november 2023 ↩︎
  13. Sociaal Rapport Jacoba Alida Oud-Polak Stichting 1940-1945, dd 27-08-1988  ↩︎
  14. Sociaal Rapport Jacoba Alida Oud-Polak Stichting 1940-1945, dd 27-08-1988  ↩︎
  15. Sociaal Rapport Jacoba Alida Oud-Polak Stichting 1940-1945, dd 27-08-1988  ↩︎
  16. W.J.M. de Haan – Interview met Hansje Weiss jr., november 2023 ↩︎
  17. De Waarheid; recensie; 05-09-1945  ↩︎
  18. De Lachende Fagottist – Interview met Erik Krom, april 2023↩︎ ↩︎
  19. W.J.M. de Haan – Interview met Hansje Weiss jr., november 2023. ↩︎
  20. De Lachende Fagottist – E-mail Ferdinanda Hanke-Struve; mei 2020. ↩︎
  21. Arolsen Archief  ↩︎
  22. Pauline Micheels–Muziek in de schaduw van het Derde Rijk; Walburg Pers 1993; p. 195  ↩︎
  23. Arolsen Archief ↩︎
  24. Website Instituut Sociale Geschiedenis, februari 2024  ↩︎
  25. Joods Monument ↩︎
  26. Gemeente Amsterdam Stadsarchief (GAS) – Archiefkaarten Henrika Weisz en Wolf de Leon  ↩︎
  27. Sociaal Rapport Jacoba Alida Oud-Polak Stichting 1940-1945, dd 27-08-1988 S ↩︎
Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: , , , , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 27 — Vier fagotspelers

Dat is de toepasselijke titel van deze foto, gemaakt op 6 februari 1946 in het Concertgebouw door fotograaf Koos Raucamp. Raucamp maakte in de periode januari/ februari een groot aantal fotos van de verschillende instrumentengroepen en musici van het Concertgebouw Orkest. Dit is er één van.
Helaas staan de namen van de fagottisten er niet bij niet vermeld.
Louis Salomons, Frans Odijk kennen we natuurlijk, maar wie zijn nummer drie en vier? Naar ik vermoed is de derde fagottist Jacques Bos en is de contrafagottist M. Rood.

Opvallend is de plaats waar de foto gemaakt is, namelijk in de balkonzaal van het Concertgebouw onder het schilderij van het Concertgebouw Sextet van klarinettist/ kunstschilder Johan van Hell (1889-1952). Van Hell was een uitzonderlijk dubbeltalent. Hij was aanvankelijk klarinettist in het Concertgebouw Orkest, maar koos uiteindelijk voor een carrière als kunstschilder.
Louis zit hier onder het toeziend oog van zijn oom Joseph de Groen (1867-1943), die links op het schilderij duidelijk te zien is.
Saillant detail: Thom de Klerk ontbreekt!

Ook het inpakken van de instrumenten werd door Raucamp vereeuwigd. Datum van de foto is 31 januari 1946. Hier zien we Louis Salomons en Frans Odijk na een repetitie; er was pas op 3 februari weer een concert.

Met dank aan Prof. W.J.M. de Haan

Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: , , , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 26 — Het vangnet van de AJC

Na juli 1942 braken er voor Cootje drukke tijden aan. Ze nam de verzorging van Louis en de andere onderduikers aan de Amstel 188 op zich. Dat betekende extra voedselbonnen regelen, boodschappen doen en ‘meegraaien wat je te pakken kon krijgen’, zoals ze zelf zei. Ook hielp ze Hansje Weisz met het huishouden en paste ze indien nodig op haar kinderen. Dat deed Louis trouwens ook; de kinderen waren dol op hem omdat hij altijd grapjes maakte en goed kon goochelen.

Omdat haar grootouders slecht ter been waren en opa bovendien ernstig dementeerde, moest ze ook voor hen zorgen. Opa had de onhebbelijkheid om weg te lopen van huis, waarna hij de weg naar huis niet meer kon vinden en soms aan de andere kant van de stad opgehaald moest worden.
Het betekende een hoop geloop door de stad; fietsen deden de mensen nauwelijks nog. De meeste fietsen waren in juli geconfisqueerd (lees gestolen) door de Duitsers.

AJC gebouw ‘De Paasberg’ te Vierhouten

Eens te meer bleek hoe nuttig Cootjes lidmaatschap van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) was geweest. Haar moeder had haar lid gemaakt toen ze een jaar of twaalf was, omdat het haar aan het hart ging om te zien hoe haar dochter wegkwijnde onder het grauwe en uitzichtloze bestaan in de Amsterdamse Jordaan. Een beetje afleiding zou haar goed doen.
Toen ze als kind van elf jaar de lagere school verliet, kreeg haar stiefvader van de hoofdonderwijzer het advies om haar door te laten leren. Ze had een goed verstand, ze kon makkelijk onderwijzeres worden. Maar deze vond dat van doorleren geen sprake kon zijn. Wie zou dat betalen? Ze kon maar beter een dienstje zoeken om wat geld in het laatje te brengen. Het gezin was afhankelijk van een paar gulden steun per week, omdat hij door de reuma niet meer kon werken. Elke gulden extra was welkom.
Dus zocht ze een betrekking als dienstmeisje, zij het met tegenzin. 

De bijeenkomsten van de AJC boden haar een uitlaatklep voor de dagelijkse sleur. Ze ontdekte dat er nog een heel andere wereld bestond, waar men zorgeloos plezier maakte met elkaar. Ze bloeide op. Open van karakter en vrolijk als ze was, maakte ze er al snel vrienden. Vrienden voor het leven, vrienden die voor elkaar door het vuur gingen. Dat kwam goed van pas in deze gevaarlijke tijden.

Johan Feltkamp (1896-1962); tekening van Coen van Oven (1883-1963)

Het was tijdens één van de AJC-bijeenkomsten in Vierhouten dat ze dwarsfluitist Johan Feltkamp leerde kennen, een ontmoeting die haar leven een totaal andere wending zou geven. Ze moet toen een jaar of dertien geweest zijn.
Feltkamp ontdekte haar muzikaal talent, gaf haar les, regelde een instrument en zorgde ervoor dat ze haar studie aan het Muzieklyceum kon voortzetten. Voortaan zou ze ‘s ochtends naar haar werkhuis gaan en ’s middags dwarsfluit studeren.
Cootje was een goede student, ze maakte zo snel vorderingen dat Feltkamp. Ze had geen moeite om haar draai te vinden in het artistieke milieu, ze genoot er met volle teugen van.
Ze raakte bevriend – ook dankzij Feltkamp – met de wat oudere en al bekende klaveciniste en pianiste Janny van Wering, met wie ze al gauw een duo vormde. Met regelmaat verzorgde het duo radio-uitzendingen. Verder speelde ze vooral in kamermuziekensembles, maar ze werd ook vaak gevraagd voor Mattheus- en Johannes Passies. Ze ging er volledig in op. Zoals ze zei: ‘ik kon vaak de eerste maten van de Mattheuspassie niet spelen, zo overweldigd was ik door de schoonheid van de muziek’.
En dan was er natuurlijk nog het Concertgebouworkest waarvoor ze een heel enkele keer gevraagd werd om te komen remplaceren als er een derde of vierde fluitist nodig was. Ze mocht dan plaatsnemen naast de beroemde Hubert Barwahser! Het was een droom die werkelijkheid werd.
Zo wist ze zich binnen enkele jaren aan haar bescheiden afkomst te ontworstelen en haar weg te vinden in de artistieke wereld.

Alsof ze het nog niet druk genoeg had met de onderduikers aan de Amstel en haar grootouders in de Reggestraat, kwam daar in september nog de zorg voor de kleine Marijke van Straten bij.
Haar ouders Jaap van Straten en Jet (Henriëtte) Coopman, vrienden uit Cootjes AJC-tijd, besloten om onder te duiken, nadat de ouders van Jet gedeporteerd waren begin september 1942. Ze konden hun zoontje van twee jaar meenemen naar hun onderduikadres, maar de kleine Marijke van vijf jaar niet. Of Cootje niet kon helpen? Die ontfermde zich over het kind en bracht haar onder bij haar grootouders in de Reggestraat. 

Dat ging een tijdje goed maar haar dementerende opa bracht de veiligheid van het meisje in gevaar. Hij liep regelmatig de straat op om aan iedereen die het maar wilde horen te vertellen hoe verschrikkelijk hij het vond dat de joodse mensen van huis opgehaald werden, doelend op het kind. Het was duidelijk dat Marijke niet kon blijven. Na een paar maanden werd er een onderduikadres voor haar gevonden in Zutphen. Het gezin Van Straten zou de oorlog overleven.
Niet veel later moest opa naar een verzorgingstehuis gebracht worden, waar hij al na een week zou overlijden op 15 november 1942.

Jet had nog een jongere zus Willy van een jaar of twintig die op kantoor werkte en nog thuis woonde. Ook zij was een vriendin van Cootje. In de algemeen heersende verwarring die ontstaan was door de razzia’s en deportaties raakte Willy in paniek en ontvluchtte haar ouderlijk huis in verwarde toestand. Ze wist ergens een adres te vinden waar ze zich kon verschuilen.
Haar vader deed op 11 augustus aangifte van haar verdwijning, maar hij zou zijn jongste dochter niet meer terugzien. Zoals gezegd werd hij kort daarna samen zijn vrouw opgepakt en in Auschwitz vermoord.
In de kantlijn van het proces-verbaal van de aangifte noteerde een overijverige politieagent met blauw potlood jodin. Doodvonnis bij verstek. Een vonnis dat niet uitgevoerd werd; eind 1943 dook Willy onder bij Cootje toen die naar de Burmanstraat 16 verhuisd was. In tegenstelling tot haar ouders overleefde ze de oorlog, evenals haar zus en haar familie.

Al die onderduikers moesten gevoed en gekleed worden en dat was een steeds terugkerend probleem. Ook waren er extra steenkolen nodig. Levensmiddelen en brandstoffen waren gerantsoeneerd en alleen tegen bonnen te verkrijgen.
Het was niet eenvoudig om aan extra bonnen te komen. Daarvoor moest men over een stamkaart beschikken en om een stamkaart te krijgen moest men zijn persoonsbewijs laten zien. Voor onderduikers vormde dat natuurlijk een probleem, maar er waren veel valse stamkaarten in omloop en er werden ook regelmatig grote hoeveelheden bonnen gestolen bij de distributiekantoren. Bovendien knepen de ambtenaren van de distributiekantoren (over het algemeen waren die ‘goed’) nog wel eens een oogje toe wanneer men niet over de juiste documenten beschikte. Enkele malen probeerde de Duitsers de controle over de distributie aan te scherpen met nieuwe maatregels, maar het verzet wist steeds een passend antwoord te bedenken.

Er was natuurlijk ook een levendige zwarte handel. Wie geld had kon nog van alles kopen op de zwarte markt. Op zich een riskante zaak, want wie betrapt werd, kon uiteraard op een zeer zware straf rekenen, zoals elk vergrijp, ook het kleinste zeer zwaar bestraft werd.
Een van de mensen uit Cootjes vriendenkring die zich met deze minder legale manier van zakendoen bezighield was Jo Grannetia, de bovenbuurman van het hier boven genoemde echtpaar Van Straten. Ook al een oud-AJC’er. Jo wist af en toe een paar kilo aardappelen en ander voedsel voor Cootje te versieren en stopte haar soms wat geld toe. 

En dan was er nog het echtpaar Meijer, uiteraard ook oud AJC’ers, dat in het verzet zat. Zij zorgden voor vervalste persoonsbewijzen voor Cootje, Louis en ook Salomon Abas. Vanaf nu konden ‘meneer en mevrouw Stijn’ zich wat makkelijker op straat begeven, hoewel Louis zo min mogelijk gebruik maakte van de mogelijkheden die zijn nieuwe identiteit hem bood. Zoals gezegd, als eenentwintig jarige joodse man, kwam je maar liever niet op straat, ook al had je blauwe ogen.

Cootje vervulde haar nieuwe taak als verzorgster van onderduikers met verve. Ze hielp waar ze maar kon en het lukte haar steeds weer om eten bij elkaar te scharrelen. Ze was handig, niet bang uitgevallen en kon haar mond aardig roeren, rasechte Jordanese als ze was. Iedereen op de Amstel 188 was gek op haar, niet in het minste Hansje Weisz zelf, die goed begreep wat voor schat ze hier in huis gehaald had. Als vrouw alleen zou ze het zonder Cootje en haar AJC vrienden nooit redden.

De laatste maanden van 1942 kwam Amstel 188 met al zijn onderduikers zonder kleerscheuren door. Dat deze betrekkelijke rust geen garantie was voor de toekomst, daar zal niemand van hen aan getwijfeld hebben.
Buiten ging de bezetter als een furie tekeer en werden de joden met honderden, duizenden uit hun huizen gesleept en het zou alleen nog maar erger worden.

Bronnen:
Stads Archief Amsterdam
Stichting 1940-1945 — Sociaal Rapport J.A. Polak-Oud
Cootje Polak-Oud– Levensberichten
E-mailcorrespondentie met professor W.J.M. de Haan n.a.v. diens gesprek met Hansje Weisz jr oktober 2023
Amsterdamse Distributiedienst zoals de Duitsers hem niet kenden — Bureau voor Pers. Verkeer en Vreemdelingenverkeer; Stadhuis Amsterdam 1945

Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 25 — Een scheiding uit liefde

Een scheiding uit liefde

Nu Louis werkeloos ondergedoken zat, was het voor Cootje des te belangrijker om aan het werk te blijven. Ze had geweigerd om zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten. Desondanks was zij onder de radar van de bezetter gebleven en had relatief ongestoord door kunnen werken. Ze trad regelmatig op voor de radio onder andere met haar vriendin klaveciniste Janny van Wering met wie ze een vast duo vormde. 

Al spoedig bleek dat ook zij niet veel baat bij haar gemengde huwelijk had. De omroep in Hilversum – een van haar regelmatige opdrachtgevers – besloot in de zomer van 1942 dat gemengd gehuwden niet langer in tijdelijk dienstverband mochten werken. Dat betekende dat Cootje haar belangrijke freelance inkomsten uit radio optredens zou verliezen. Om dit te vermijden wist ze via contacten uit het verzet een formulier te krijgen waarop stond dat ze ‘officieel’ gescheiden was en dus niet meer de naam Salomons droeg. Het was wat je noemt een scheiding uit liefde, zodat ze kon blijven werken en voor Louis en de andere onderduikers aan de Amstel 188 kon blijven zorgen.
Op haar persoonskaart van het Stadsarchief van Amsterdam staat de datum van de scheiding vermeld: 15 september 1942. Op de kaart van Louis staat de scheiding niet vermeld, hij bleef getrouwd!

Dankzij Cootjes engagementen zat het echtpaar niet helemaal zonder geld. Bovendien kreeg Louis nog een tijdje lang een uitkering van het JSO en toen daar de fondsen uitgeput waren, ontving hij vanaf 1943 maandelijks van zijn oude werkgever Het Concertgebouw Orkest 125 gulden. Een bedrag dat Cootje als een fooi beschouwde. Toch hielp het om de eindjes aan elkaar te knopen.

Ze verrichtten ook thuiswerk: knopen maken en leren riempjes in elkaar zetten voor één cent per stuk, bestemd voor de rug- en broodzakken waarvoor in het Joods Weekblad zo druk geadverteerd werd, onontbeerlijk voor de reis naar Westerbork en de ondergang in het verre oosten.

Advertentie Joodsche Weekblad van 6 november 1942

Een andere bescheiden bron van inkomsten kwam van het Muzieklyceum dat Louis in september 1942 een leerling bezorgde; dat was Kees Krom, een werkeloze banketbakker uit Wormerveer. Kees speelde baritontuba in de lokale Harmonie Excelsior waar Piet van Mever dirigent was. Van Mever was ook tweede dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Toen dat orkest in 1942 van de Duitsers mocht uitbreiden en toestemming kreeg om een extra fagottist aan te nemen, viel de keus op Krom die een uitstekende reputatie had en zelfs enkele amateurconcoursen gewonnen had als baritontubaïst. Hij moest alleen omgeschoold worden tot fagottist en daartoe werd Louis Salomons aangezocht.

Kees Krom, midden voor met de fagotgroep van het Concertgebouw Orkest, 1976. V.l.n.r. Guus Dral, Kees Olthuis, Brian Pollard en Joep Terweij.

Kees kreeg van Louis een stoomcursus fagot; de lessen begonnen in september 1942 en kunnen niet langer dan voorjaar 1943 geduurd hebben, want op 1 mei kreeg hij een aanstelling bij het RPhO en verhuisde hij naar Rotterdam. Hij had maandenlang acht uur per dag gestudeerd zo verklaarde hij later. Hij zou het nog ver schoppen: van 1955 tot aan zijn pensioen in 1976 was hij fagottist en contrafagottist van het Concertgebouw Orkest.

Waar vonden die lessen dan plaats? Toch niet op de Amstel 188? Of misschien toch ergens op zolder? Hansje zelf was zangeres, Salomon Abas pianist; ook andere musici zoals zanger Michel Gobets en pianiste Franziska Schotter waren er kind aan huis, het kan niet anders of er werd regelmatig gemusiceerd. Van Cootje weten we dat ze er op zolder fluit studeerde. Tot grote vreugde van Louis overigens, die later verklaarde dat hij daar veel troost uit had geput. Als haar bij huiszoekingen (die regelmatig voorkwamen) gevraagd werd wat ze op dat adres deed, was haar antwoord steevast dat ze daar kwam om te studeren, aangezien ze dat thuis niet kon. Waarschijnlijk hebben die fagotlessen toch plaats gevonden in Pension Amstelzicht. 

Alternatieven zijn er niet; het was voor Louis veel te gevaarlijk om zich op straat te wagen, ook al zag hij er met zijn rijzige gestalte en blauwe ogen volgens de normen van de bezetter niet erg ‘joods’ uit. Met zijn eenentwintig jaar was zijn leeftijd het grootste probleem. Hij kon elk moment opgepakt en te werk gesteld worden.

Hoe riskant het was om je op straat te begeven zou mede onderduiker Salomon Abas spoedig aan den lijve ondervinden.

Bronnen:
Stadsarchief Amsterdam
Joodsche Weekblad
Website Joods Monument
Website Opera Nederland
Interview en e-mailwisseling met Erik Krom 2023
Emailcorrespondentie met professor W.J.M. de Haan n.a.v. diens gesprek met Hansje Weisz jr oktober 2023

Geplaatst in fagottist, Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Louis Salomons Feuilleton 24 — Onder water


Het einde van het JSO

Aan alle muzikale successen kwam op 9 juli 1942 abrupt een einde toen de Duitse bezetter de Joodsche Schouwburg vorderde: van af nu zouden hier de opgejaagde en gevangengenomen joodse burgers hun transport naar Westerbork en hun ondergang moeten afwachten. 
Het Joodsch Symphonie Orkest hield daarmee de facto op te bestaan. Pogingen om toch nog tot een voortzetting te komen, strandden jammerlijk. Veel musici besloten om de oproep voor de Arbeitseinsatz niet af te wachten en doken onder.
Van de drieënzeventig leden van het Joodsch Symphonie Orkest hebben er naar alle waarschijnlijkheid vijfendertig de oorlog overleefd. Veertien van hen waren gemengd gehuwd. Tien hadden het geluk om op een beschermde lijst (de zogenaamde Barneveldlijst) terecht te komen, van wie er negen uit het Concertgebouworkest kwamen. Uiteindelijk kwamen die ‘Barnevelders’ in Theresienstadt terecht, het kamp voor de Verdienstjuden. Achtendertig musici kwamen na de oorlog niet terug.

In de fuik

De sluiting van de Joodse Schouwburg was maar één van de vele anti-joodse maatregelen die elkaar al vanaf zomer 1940 in hoog tempo opvolgden. Op 14 juli volgde de gijzeling van 700 joden die naar concentratiekamp Mauthausen gestuurd zouden worden als zich niet in diezelfde week nog 4000 joden zich zouden aanmelden die opgeroepen waren voor tewerkstelling. Op 7 augustus volgde een verordening dat joden die niet aan de oproep voor arbeidsverruiming (lees deportatie) gehoor gaven, onverwijld naar datzelfde Mauthausen gedeporteerd zouden worden.
Nu werd duidelijk wat de bezetter werkelijk met de joden voorhad. Je kon nog moeilijk volhouden dat het allemaal wel mee zou vallen. De tijd van isolement was voorbij, nu volgde de verwijdering. Die verliep voorspoedig. De Duitsers hadden er niet veel langer dan een jaar voor nodig om bijna de volledige joodse bevolking van Amsterdam af te voeren naar de concentratiekampen. In september 1943 werd Amsterdam ‘Judenrein’ verklaard.

In de paniek die ontstond in de zomer van 1942, besloten velen om de oproep voor tewerkstelling niet af te wachten, maar onder te duiken. Wie over geld beschikte of een grote kennissenkring, had een kans van slagen. Maar wie niet zo gelukkig was, kon niet anders dan angstig het moment afwachten dat er op de deur gebonkt werd. Dat gebeurde meestal ‘s avonds of ’s nachts om de dreiging nog te verergeren.
De Joodse Raad adviseerde om steeds de rugzak met het hoogst nodige in hal klaar te hebben staan, zodat het vertrek probleemloos zou kunnen verlopen en de buren er zo min mogelijk hinder van zouden ondervinden, als die tenminste ook niet met hun rugzak achter de deur zaten te bibberen van angst.

Wij zijn allemaal mensen!

Louis maakte zich geen enkele illusie over het lot van de joden, daarover had hij al voldoende gruwelverhalen gehoord van zijn Duitse en Oost-Europese collega’s in het Palestine Symphony Orchestra. Hij had wel een idee van wat de joden te wachten stond en besloot de klop op de deur niet af te wachten. Na de opheffing van het JSO ging hij meteen op zoek naar een goed onderduikadres. 

Gemengd gehuwd of niet, in feite was hij vogelvrij. De Nederlandse overheid toonde zich overijverig in haar behandeling van gemengd gehuwden en liep zelfs op de Duitse overheid vooruit. In de loop van 1943 ging men over tot gedwongen sterilisatie van joods gemengd gehuwden totdat daar vanuit Berlijn een eind aan gemaakt werd.
In tegenstelling tot Duitsland moesten ook gemengd gehuwden vanaf 3 mei 1942 een jodenster dragen zodat ze evengoed het risico liepen om opgepakt te worden en naar Westerbork gestuurd te worden, vanwaar het niet eenvoudig was om weer terug te mogen keren naar Amsterdam. De kans om met de dinsdagochtendtrein naar het Oosten gestuurd te worden, de ondergang tegemoet, was levensgroot.

Deze verordening druiste zodanig in tegen het rechtvaardigheidsgevoel van Cootje, dat ze een Davidsster op haar jas naaide en samen met haar Louis op de joodse markt in de Gaaspstraat boodschappen ging doen. Die markt was alleen voor joden toegankelijk. Ze werd prompt aangehouden door twee politieagenten die haar toesnauwden ‘jij bent niet joods!’, waarop Cootje gevat antwoordde ‘nee, ik ben een mens, jullie zijn óók mensen, we zijn allemaal mensen, ik ben hier met de man van wie ik houd’. Dat maakte indruk, en de agenten lieten haar verder met rust.

Op zoek naar een veilig heenkomen

Niet alleen kwam er in juli 1942 een eind aan zijn tot dan toe voorspoedig verlopen muzikale carrière. Aan de gelukkige anderhalf jaar die hij met Cootje had beleefd aan de Reggestraat 19 kwam net zo plotseling een einde.
In de Reggestraat blijven wonen was geen optie. Er waren redenen te over om te vertrekken.
De arrestatie en de daarop volgende deportatie ergens in september 1942 van Max (Meijer) Pruijm (1924-1942) zijn drie jaar jongere buurjongen van één hoog was daar één van.
Max was een virtuoos musicus; hij studeerde trompet en piano op het conservatorium en gaf les aan leeftijdgenoten. Louis had in dat gehorige huis twee verdiepingen hoger ruimschoots gelegenheid om het muzikale talent van zijn ijverig studerende buurjongen te bewonderen en adviseerde hem om bij Willem Mengelberg voor te spelen. Goede trompettisten waren zeldzaam! Meijer deed auditie voor Mengelberg, die hem verzekerde dat hij na de oorlog zeker moest komen solliciteren. Daar kwam het echter niet van. De ware toedracht is niet bekend, maar vermoedelijk liep Max bij een razzia in september in de val. Hij werd op 30 september in Auschwitz vermoord.

Op de begane grond was Het Amstel Warenhuis gevestigd, een winkel in huishoudelijke artikelen. Het was een drukbeklante zaak. Het merendeel van de buurtbewoners was in goeden doen. Veel van hen waren joodse landgenoten. Er woonden ook heel wat joodse emigranten afkomstig uit Duitsland, gevlucht voor de dreigingen van het fascisme.
De winkelier lapte het verbod om aan joden te verkopen aan zijn laars; in plaats van het verplichte bord ‘Verboden voor joden’ had hij een bord opgehangen waarop in grote letters te lezen stond ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf’. Dat bord schijnt daar de hele oorlog gehangen te hebben. Voor Louis was het misschien geruststellend om te weten dat zijn beneden buurman ‘goed’ was, maar met zo’n provocerend bord voor het raam konden de Duitsers elk moment voor de deur staan om een huiszoeking te doen.

Even verderop in de straat had de Wehrmacht zijn intrek genomen in de Nederlands Hervormde Lagere School, waardoor er ineens wel heel veel Feldgrau op straat viel te bewonderen.

Nog een goede reden om te vertrekken was dat schuin aan de overkant op het Daniël Willinkplein (het tegenwoordige Victorieplein) de bijeengedreven joodse buurtbewoners, gepakt en gezakt als makke schapen hun transport naar de Joodse Schouwburg en vervolgens naar Westerbork – en de ondergang – zaten af te wachten, bewaakt door een schare dreigende politieagenten en omringd door overvalwagens. Om de hoek stonden de trams al klaar. Hij had er vanuit zijn woonkamer een onbelemmerd zicht op.
Nee, dit was voor een jood geen geschikte omgeving om het eind van de oorlog af te wachten.

Maar de oproep die Louis in augustus 1942 ontving om zich te melden voor de Arbeitseinsatz om tewerk gesteld te worden in Duitsland gaf de doorslag. Dat betekende een wisse dood. Er was maar een optie: onderduiken.

Amsterdamse Joden op het Daniël Willinkplein in afwachting van deportatie
Foto: Maker onbekend, 20 juni 1943; beeldbank WO II – NIOD, 96804


Geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons | Tags: | Een reactie plaatsen